Ik heb een vijver in m’n tuin. Wat heb ik daar al een plezier aan beleefd. En het verveelt nooit. Goudkarpers, kikkers, salamanders en allerlei soorten insecten die in en bij het water leven, uren kan ik er naar kijken. Wat ik schitterende dieren vind, zijn libelles. Je weet wel, van die helikopters. Ze vliegen voor- en achteruit, kunnen stilstaan in de lucht en als ze op snelheid zijn, vliegen ze met een vaartje van dertig, veertig kilometer per uur.
Soms leggen ze eieren in m’n vijver. Dat doen ze vliegende: met kleine duikvluchten schieten ze over het water en raken dan elke keer even het oppervlak waarbij een ei wordt afgezet. De larven die daar uitkomen, vind ik niet zo leuk. Het zijn echte monsters: groot en zwart en het zijn vreselijke rovers. Het zijn totaal andere dieren en ze leven ook in een heel andere wereld. Vier jaar lang brengen ze door in het schemerdonker van het kleine vijvertje en kruipen daar rond in de modder.
Maar na die vier jaar klimmen ze langs een rietstengel naar boven en verdwijnen uit het zicht van de overige vijverbewoners. Die is dood, denken ze, want buiten het water is er geen leven mogelijk. En bovendien: er is er nog nooit één teruggekomen, zeggen de vissen. Een beter bewijs kun je toch niet bedenken!
Maar voor die larve gaat er een hele nieuwe wereld open. Het leven gaat nu pas echt beginnen. Er voltrekt zich een wonderlijke metamorfose: uit het lelijke, zwarte monsterlijf komt een totaal ander diertje te voorschijn: mooi van kleur, rank van lijf en met twee paar prachtige vlies-dunne vleugels om te vliegen waarheen het maar wil: in de zonneschijn en zonder beperkingen! Wat een wereld van verschil! Het lege omhulsel valt terug in het water. De vissen zien het en zeggen tegen elkaar: Zie je wel, dit is alles wat er van ‘m is overgebleven. Die is er geweest, die komt nooit meer terug…
Ja, dat zijn zo wat gedachten die in je op kunnen komen als je bij je vijvertje staat te mijmeren. Gedachten over de twee levens van een libelle.
En dan mijmer ik nog even verder. Ik moet aan Pasen denken. Pasen, het feest van het voorjaar, het feest van het nieuwe begin. Eigenlijk gaat het bij het Paasfeest ook over twee levens: het leven dat afsterft en het nieuwe leven dat daaruit te voorschijn komt, het aardse leven van nu, en het leven dat hierna komt. Zou dat eerste leven ook niet een voorbereiding kunnen zijn voor het tweede, net zoals bij de libelle?
Stel je voor dat het met dit leven afgelopen zou zijn. Dan blijf je toch met de vraag zitten waarom we met schade en schande zoveel hebben moeten leren. En waarom we een geweten hebben gekregen. En een herinnering waarin alles zo veilig bewaard blijft. Gebeurt daar helemaal niks meer mee wanneer we aan het eind van dit aardse bestaan komen? Wordt het allemaal automatisch gewist wanneer we afscheid moeten nemen van dit leven? Of zou het toch allemaal te maken hebben met wat hierna komt? Het kan haast niet anders.
Maar er is nog nooit iemand teruggekomen wordt er gezegd. Weet je, dat is nou precies waar het Paasfeest mee begonnen is: dat er wel Iemand terugkwam! Al bijna twee duizend jaar lang herdenken christenen overal ter wereld met Pasen namelijk dat Christus de dood overwon en opstond uit het graf.
Wat mij betreft is Jezus Christus daarom de enige die iets zinnigs kan zeggen over het leven hierna. Want Hij kan dat doen uit eigen ervaring. En als we Hem mogen geloven, dan is dit leven inderdaad een voorbereiding op het leven waar we uiteidelijk voor bestemd zijn. Daarom is het zaak om daar een goed gebruik van te maken zolang we daar de kans nog voor hebben!
Klinkt het te mooi om waar te zijn? Of te fantastisch? Ik heb daar eigenlijk niet zoveel moeite mee. Want een beter alternatief heb ik nog niet kunnen ontdekken. Het geeft me een geweldig perspectief. En het maakt m’n leven zinvol. Zelfs nu ik wat ouder wordt. Het beste komt nog en dat is een fascinerende gedachte!