Clive Staples Lewis, beter bekend als C.S. Lewis, werd in 1898 geboren in Belfast, Ierland. Hij is vooral bekend van de Narnia boeken en films.
Zijn jeugd was gevuld met boeken, fantasie en verbeelding — hij verzon werelden en wezens samen met zijn broer Warren. Maar achter die verbeeldingskracht schuilde ook verdriet. Toen Lewis nog jong was, stierf zijn moeder aan kanker. Zijn vader trok zich terug in zijn eigen wereld, en Lewis werd naar kostscholen gestuurd waar hij zich vaak eenzaam voelde.
Die vroege pijn en eenzaamheid brachten hem ertoe om te twijfelen aan alles wat hij ooit over God had gehoord. Tegen zijn tienerjaren noemde hij zichzelf een overtuigd atheïst. Voor hem was het idee van een almachtige, liefdevolle God eenvoudigweg onverenigbaar met het lijden dat hij om zich heen zag. “De wereld leek wreed,” schreef hij later, “en als er een God was, dan moest Hij ofwel wreed zijn, of niet bestaan.”
De eerste scheuren in het ongeloof
Toch bleef Lewis altijd een zoeker naar waarheid. Hij hield van logica, filosofie en literatuur, en dat zou uiteindelijk zijn weg naar geloof worden. Tijdens zijn studie aan Oxford University raakte hij bevriend met enkele mensen die zijn denken langzaam begonnen te veranderen.
Eén van hen was J.R.R. Tolkien, de latere auteur van The Lord of the Rings. Tolkien wist Lewis te raken op een manier die anderen niet konden. Tijdens een lange wandeling over het terrein van Magdalen College in 1931 spraken ze over mythen, betekenis en waarheid. Lewis hield van mythen, maar zag ze als verzinsels — prachtige leugens die iets van de menselijke hunkering naar waarheid weerspiegelden.
Tolkien stelde hem een gedurfde vraag: “Wat als het christelijke verhaal niet slechts een mythe is, maar een ware mythe? De mythe die werkelijkheid werd?” Dat idee liet Lewis niet meer los.
De nacht van overgave
Zijn bekering kwam niet in één dramatisch moment, maar als een langzaam ontwaken. Eerst gaf hij toe dat er waarschijnlijk “iets” was — een hogere macht. Vervolgens erkende hij dat dat “iets” persoonlijk moest zijn: God. In 1929 schreef hij over dat moment:
“Ik gaf me over, en erkende dat God God was. Misschien was ik die nacht de meest depressieve en aarzelende bekeerling van heel Engeland.”
Twee jaar later, in 1931, kwam de beslissende stap. Tijdens een rit naar de dierentuin van Whipsnade – een reis die hij maakte met zijn broer – stapte hij in de bus als iemand die nog niet in Christus geloofde, en stapte hij eruit als christen. Er was geen visioen, geen stem, alleen een plotseling en diep besef: het was waar.
Het leven van C.S. Lewis als christen
Na zijn bekering in 1931 veranderde C.S. Lewis niet in een “heilige” of iemand die zich boven anderen stelde. Hij bleef een gewone man — soms nors, vaak ironisch, maar altijd eerlijk. Toch veranderde de richting van zijn leven volledig. Hij bleef docent aan Magdalen College in Oxford, waar hij lesgaf in Engelse literatuur.
Zijn studenten herinnerden hem als briljant, maar ook warm en geestig. Lewis begon het geloof niet te zien als een privézaak, maar als iets dat het hele leven doordringt. Hij geloofde dat christendom geen “hobby” is, maar een manier om naar alles te kijken — van kunst tot wetenschap, van liefde tot lijden.
De rationele verdediger van het geloof
In de jaren ’40, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd Lewis plotseling beroemd — niet als schrijver van sprookjes, maar als radioprediker. De Britse BBC vroeg hem om lezingen te geven voor het volk, bedoeld om mensen hoop te geven in de donkere oorlogsjaren. Zijn lezingen waren eenvoudig, logisch en oprecht. Hij sprak niet als een dominee, maar als iemand die zelf gezocht had en gevonden had.
Een van zijn bekendste uitspraken kwam uit deze lezingen (later gebundeld in het boek Mere Christianity):
“Ik probeer hier niemand tot God te dwingen. Maar als iemand zegt dat Jezus slechts een groot moreel leraar was, dan gaat dat niet op. Hij zei immers dat Hij God was. Een man die zulke dingen zegt, is óf gek, óf Hij is werkelijk wie Hij zegt dat Hij is: de Zoon van God.”
zie ook: Jezus: God, leugenaar of geesteszieke
Zijn manier van redeneren — helder, nuchter, bijna wetenschappelijk — sprak juist intellectuelen en twijfelaars aan. Hij wilde niet “preken”, maar uitnodigen tot nadenken. Veel mensen schreven hem later dat zijn woorden hen hielpen om opnieuw naar het geloof te kijken.
Zijn persoonlijke strijd
Lewis’ geloof maakte hem niet immuun voor pijn. In 1956 trouwde hij onverwacht met Joy Davidman, een Amerikaanse schrijfster. Hun liefde was intens maar kort — ze kreeg al snel kanker. Toen ze stierf, worstelde Lewis diep met verdriet en twijfel. In zijn boek A Grief Observed schreef hij openlijk over die strijd:
“Toen ik God nodig had, leek Hij de deur dicht te doen. Toch bleef ik roepen, en pas later ontdekte ik dat Hij de hele tijd naast me stond.”
Juist die eerlijkheid maakte hem geloofwaardig. Lewis was geen man van oppervlakkige antwoorden, maar van doorleefd geloof — een geloof dat ook lijden en stilte verdroeg.
Zijn invloed en nalatenschap
Tot zijn dood in 1963 (op dezelfde dag dat John F. Kennedy werd vermoord) bleef C.S. Lewis schrijven, lesgeven en brieven beantwoorden van lezers die hem om raad vroegen. Hij probeerde niemand te bekeren door druk of dogma, maar door redelijkheid, verbeelding en liefde. Hij zei ooit:
“Er is geen neutraal terrein. Elke vierkante centimeter van dit universum behoort tot Christus — en de duivel claimt het ook. Ons werk is om te helpen de waarheid zichtbaar te maken.”
Vandaag, decennia later, blijven zijn boeken gelezen worden door zowel gelovigen als sceptici. Niet omdat hij altijd gelijk had, maar omdat hij mensen serieus nam — hun verstand én hun hart.
zie ook: ex-atheist professor Francis Collins: Jezus is de brug naar God
zie ook: atheistische Professor ontmoet de auteur van alle kennis, het verhaal van Rosalind Picard




















