“Hij lastert God, wie kan zonden vergeven dan God alleen?’ (opnieuw de Joden tegen Jezus)
een bekend verhaal in de Bijbel vertelt over de verlamde man die door het geopende dak naar beneden wordt getakeld voor de voeten van Jezus.
Het eerste dat Jezus tegen hem zegt is: “wees maar gerust vriend, uw zonden worden u vergeven”. De reaktie van de godsdienstige leiders was: “wat zegt hij nu? hij lastert God, wie kan zonden vergeven dan God alleen”. Ze hadden onmiddellijk in de gaten dat Jezus zich hier gelijk aan God stelde.
C.S. Lewis heeft hier het volgende over te zeggen in zijn boek onversneden christendom:
Een deel van Jezus’ aanspraken zien we gauw over het hoofd, omdat we het zo vaak hebben gehoord, dat we ons niet langer realiseren wat het inhoudt. Ik bedoel zijn aanspraak dat Hij zonden vergaf – alle zonden. Dat is zó aanmatigend, dat het haast komisch wordt, tenzij degene die dit beweert God zelf is. we kunnen allemaal begrijpen dat iemand iets vergeeft wat hem zelf is aangedaan. U kunt op mijn tenen gaan staan en ik vergeef het U; U kunt mijn geld stelen en ik vergeef het u. maar wat zouden we vinden van iemand – die zelf niets is aangedaan – die verkondigt dat hij het u vergeeft dat u op andermans tenen bent gaan staan of dat u andermans geld hebt gestolen? ‘ongelooflijk dwaas’ zou nog een vriendelijke omschrijving zijn. Toch deed Jezus dat. Hij zei tegen de mensen dat hun zonden vergeven waren, en overlegde daarbij nooit met de mensen die het slachtoffer waren van die zonden. Hij gedroeg zich zonder aarzelen alsof hij de belangrijkste partij in het conflict was, degene die door al die overtredingen het meest geraakt was. dat slaat alleen ergens op, als Hij inderdaad de God was, wiens wetten worden overtreden en wiens liefde gekwetst wordt door elke zonde. Uit de mond van elke andere spreker dan God kunnen deze woorden alleen verwijzen naar een dwaasheid en bedrog groter dan van wie ook uit de geschiedenis.
opnieuw maakt Jezus met deze geschiedenis dus ondubbelzinnig duidelijk wie Hij is