Na mijn schooltijd brak het wilde leven aan, ik ging naar de marine. Als jong ventje van net 17 in zo’n wereld stappen met al die verleidelijke dingen, alle remmen gingen dan ook los. Het was een hele wilde tijd.
Als we weer eens ergens in een of andere haven aankwamen was het grootste deel van de bemanning (inclusief deze persoon, want je deed natuurlijk gewoon mee) binnen de kortste keren in allerlei dubieuze tenten te vinden. Ik zie mijn chef nog zitten met een wildvreemde dame op zijn schoot.
Vloeken kon ik in die tijd ook als de beste. Ik zag daar totaal niets verkeerds in. En bovendien, bij de marine vloekte vrijwel iedereen dus het viel ook helemaal niet op.
Op een dag vroeg een jongen zo maar eens “wat geloof jij eigenlijk”. “helemaal niets” zei ik, terwijl ik dacht wat een belachelijke vraag. Want er was in mijn ogen niets zo belachelijk als je leven laten afremmen door een of andere godheid. Nee, genieten, maximaal leven, het ervan nemen dat was het voor mij. Voor die jongen was het trouwens onvoorstelbaar dat iemand zo in het leven kon staan, zonder ook maar iets te geloven. Nu kan ik de reaktie van die jongen wel begrijpen, toen niet.
Na 5 jaar bij de marine te hebben gezeten zocht ik wat anders. Dus wild aan het solliciteren. En inderdaad kreeg ik ander werk, toevallig ook in Den Helder. Van te voren werd mij al gezegd dat het heel eenzaam werk was, maar dat interesseerde me niet. Ik kon weg bij de marine en ik had een goede baan in het vooruitzicht.
Het werk was inderdaad heel eenzaam, je zag de hele dag werkelijk helemaal niemand. En daar moet je tegen kunnen. En ik ging steeds meer merken dat ik daar niet zo goed tegen kon