de fine-tuning van het heelal: apollo 13 als voorbeeld

0
2897

Stelt u zich voor dat u tijdens een bos­wandeling een met diamanten bezette Rolex op de grond ziet liggen. Denkt u dan dat het door de wind en de regen is ontstaan? Door erosie? Of een combinatie van natuurkrachten? Natuurlijk niet! U twijfelt er niet aan dat het horloge door een intelligent wezen is ge­maakt en dat een onfortuinlijk persoon het per ongeluk daar heeft laten vallen.

Wetenschappers komen er nu achter dat het heelal waarin wij le­ven op die rolex met diamanten lijkt, met dit verschil dat het heelal nog preciezer ontworpen is dan het horloge. Het heelal is er zelfs specifiek op afgesteld om leven mogelijk te maken op aarde ‑ een planeet met tal van onwaarschijnlijke en onderling afhankelijke om­standigheden die het leven onderhouden en de aarde tot een kleine oase maken in een uitgestrekt en onherbergzaam universum.

Die uiterst precieze en onderling afhankelijke natuurlijke om­standigheden (‘antropische constanten’ genaamd) vormen de basis van het zogenaamde ‘antropisch principe’. ‘Antropisch’ komt van een Grieks woord dat ‘mens’ of ‘man’ betekent. Het antropisch principe is gewoon een dure benaming voor het groeiende bewijs dat veel weten­schappers ervan overtuigt dat het heelal uiterst nauwkeurig is afgesteld (ontworpen) om menselijk leven hier op aarde mogelijk te maken.

In dit uitgestrekte en onherbergzame heelal zijn wij aardbewoners als astronauten die alleen in leven kunnen blijven binnen de grenzen van hun kleine ruimteschip. Net als een ruimteschip houdt onze aarde leven in stand, terwijl ze door een levenloze ruimte voortraast. Maar net als bij een ruimteschip kan ook de geringste verandering of het kleinste defect in een of meer factoren ‑ in het universum of op aarde ‑ een fatale wijziging van de nauwkeurig bepaalde natuurlijke om­standigheden die we nodig hebben om te leven tot gevolg hebben.

Apollo 13, een van de moeilijkste en beroemdste missies in de geschiedenis van de NASA, kan als illustratie dienen. De komende bladzijden brengen we door aan boord van de Apollo 13. En on­derweg zullen we enkele antropische constanten bekijken die ons leven mogelijk maken.

HOUSTON, WE HEBBEN EEN PROBLEEM!

Het is 13 april 1970, ruim twee dagen nadat commandant Jim Lo­vell en twee andere astronauten met de Apollo 13 de atmosfeer van de aarde verlieten. Ze vliegen nu met ruim 3200 km/u door de ruimte, terwijl ze uitkijken naar een wandeling die nog maar een paar mensen hadden gemaakt: een wandeling op het oppervlak van de maan. Alles verloopt volgens plan aan boord van hun schit­terend ontworpen ruimteschip. In Lovells eigen woorden zijn hij en zijn bemanning ‘dik, dom en blij: Maar dat zal snel veranderen.

55 uur en 54 minuten na vertrek bergt Lovell na een tv‑uitzen­ding naar de aarde net wat kabels op als hij een luide knal hoort. In eerste instantie denkt hij dat piloot Jack Swigert een grap uithaalt door stiekem een luidruchtige klep aan te zetten. Maar als Swigert hem aankijkt met een gezicht van ‘Ik doe dat niet, hoor!’ realiseert Lovell zich al snel dat het geen grap is.

De dialoog tussen de astronauten Lovell, Swigert, Fred Haise met Charlie Duke, die op de grond in Houston is, gaat als volgt:

Swigert: Houston, we hebben hier een probleem.

Duke: Dit is Houston. Wilt u dat alstublieft herhalen.

Lovell: Houston, we hebben een probleem. We hebben een spanningsdip op groep B gehad.

Duke: Roger. Spanningsdip op groep B.

Haise: Oké. Het voltage ziet er nu goed uit. We hadden net een vrij grote knal die samenhing met het waarschuwingssysteem daar. En trouwens, groep B is die groep die al eens een stroompiek heeft gehad.

Duke: Roger, Fred.

Haise: Ik denk dat de sensor van zuurstoftank nr. 2 een op­doffer heeft gekregen. Hij schommelde rond 20 à 60 procent. Nu zit hij op zijn maximum.

De astronauten weten dan nog niet precies wat er aan de hand is. De sensoren van de zuurstoftanks hebben kuren. Het peil dat ze aangeven, varieert van maar 20 procent tot de onmogelijke hoe­veelheid van meer dan 100 procent. En hoewel Haise eerst zei dat het voltage ‘er goed uitzag’, vertellen de herhaaldelijke waarschu­wingen van de elektrische systemen van het ruimteschip een heel ander verhaal.

Binnen een paar minuten wordt de kritieke aard van het pro­bleem duidelijk. De Apollo 13 heeft geen sensorprobleem, maar een echt probleem. Het ruimteschip, dat nu op bijna 360.000 kilometer van de aarde is en er steeds verder vandaan vliegt, verliest in hoog tempo zuurstof en elektrische energie. Twee van de drie brandstofcellen werken niet en de derde maakt het ook niet lang meer. Haise brengt Houston op de hoogte van de stroomsituatie:

Haise: AC 2 staat op nul… Groep A heeft nu ook te wei­nig spanning… Hij geeft 25 en een half aan. Groep B staat nu op nul.

Daarna meldt Lovell het zuurstofprobleem:

Lovell: En onze zuurstoftank nr. 2 staat op nul. Hoort u mij?

Houston: Zuurstoftank nr. 2 op nul.

Als Lovell vervolgens door een luik kijkt, ziet hij uit de zijkant van het ruimteschip een gas ontsnappen.

Lovell: En het lijkt als ik door het luik kijk wel alsof we iets lekken.

Houston: Roger.

Lovell: We …we lekken iets, de ruimte in.

Houston: Roger. Ik herhaal, jullie lekken iets.

Lovell: Een of ander gas.

Dat gas blijkt later zuurstof te zijn. De bemanning weet het nog niet, maar zuurstoftank 2 is zojuist ontploft en heeft daarbij zuurstoftank 1 beschadigd. Lovell kan de schade niet zien, alleen het lekkende gas.

Antropische constante 1: het zuurstofpeil ‑ De atmosfeer van de aarde bestaat voor 21 procent uit zuurstof. Dat nauwkeurig vast­staande getal is een antropische constante die leven op aarde mo­gelijk maakt. Als het 25 procent was, zouden er spontaan branden uitbreken; als het 15 procent was, zouden mensen stikken. Lovell en zijn bemanning moeten nu de zuurstof in hun schip op het juis­te peil zien te houden.

Maar zuurstof is niet hun enige probleem. Net als bij de atmos­feer van de aarde kan een verandering in de ene constante van het ruimteschip invloed hebben op verschillende andere die ook noodzakelijk zijn om te kunnen leven. Door de explosie ontstaat er niet alleen gebrek aan zuurstof, maar ook aan elektriciteit en wa­ter. In de Apollo 13 worden water en elektriciteit gemaakt door in de brandstofcellen zuurstof te combineren met waterstof. Zonder zuurstof is het onmogelijk om lucht, water of stroom te maken. En aangezien ze zich in het vacuüm van de ruimte bevinden, is er geen zuurstofbron buiten het schip.

De situatie is zo onvoorstelbaar dat Jack Swigert later zou zeggen: Als ze ons dat in de simulator hadden voorgeschoteld; namelijk een storing in zowel brandstofcellen 1 en 3 als zuurstoftanks 1 en 2, ‘zou­den we gezegd hebben: “Kom op, zeg, dat is niet realistisch”’.

Helaas is dit niet de simulator, maar een echte noodsituatie in een ruimteschip dat al tweederde van zijn reis naar de maan heeft afgelegd. Wat kunnen ze doen? Gelukkig is er een reddingsboot. De Lunar Module (LM, ook wel de ‘lem’ genaamd) beschikt over voorzieningen voor noodsituaties. De LM is het voertuig boven op de Command Module (cm) waarmee normaliter twee van de as­tronauten op de maan landen. Maar de maanlanding staat natuur­lijk op het punt afgelast te worden; het redden van de astronauten is nu de nieuwe missie van de Apollo 13.

Om stroom te sparen voor de terugkeer in de atmosfeer zetten de astronauten snel de Command Module uit en klimmen ze in de LM. Maar zelfs met de LM zijn de astronauten nog lang niet bui­ten gevaar. Ze moeten het voertuig nog om de maan ‘slingeren’ om naar de aarde terug te kunnen. Dat kost tijd, meer tijd dan ze heb­ben. De LM kan twee mannen ongeveer veertig uur onderhouden, maar ze moeten drie mannen vier dagen lang onderhouden!

Ze doen er dan ook alles aan om water, zuurstof en elektriciteit te sparen. Alle niet‑essentiële systemen worden uitgeschakeld, inclusief de verwarming, en de astronauten brengen hun waterge­bruik terug tot één klein bekertje per dag. Haise, die zich niet lekker voelt, krijgt al snel hoge koorts, en alle drie de astronauten drogen langzaam uit, waardoor ze zich moeilijker kunnen concentreren.

Maar nu de meeste geautomatiseerde systemen uit staan, is concentratie belangrijker dan ooit. De bemanning moet niet alleen het schip om de maan slingeren, maar ook met de hand verschil­lende koerscorrecties uitvoeren om ervoor te zorgen dat ze onder de juiste hoek de atmosfeer binnenkomen en om de thuisreis snel­ler te laten verlopen. Dat betekent dat ze handmatig op de sterren moeten navigeren. Maar doordat brokstukken van de explosie nog steeds rond het schip zweven kunnen de astronauten de sterren niet onderscheiden van het zonlicht dat de brokstukken weerkaat­sen. Daarom kunnen ze alleen de aarde en de zon als referentie­punten gebruiken door ze op één lijn te brengen in een venster van het ruimteschip.

Omdat het een nogal primitieve methode is, controleren ze voortdurend of hun berekeningen wel kloppen. Ze kunnen zich heel weinig fouten veroorloven. Het schip mag niet minder dan 5,5 graden en niet meer dan 7,3 graden onder de horizon van de aarde (gezien vanuit het ruimteschip) de atmosfeer binnenkomen. Als ze daar maar iets van afwijken, ketst het schip ofwel van de atmosfeer af, of het verbrandt door een te steile dalingshoek.

Antropische constante 2: atmosferische transparantie ‑ de kleine foutenmarge die de astronauten zich kunnen veroorloven illustreert de nauwkeurig afgestemde waarden die in het heelal gel­den. Hoewel de atmosfeer de astronauten voor problemen stelt, zijn haar huidige eigenschappen absoluut essentieel voor het leven hier op aarde. De mate van transparantie van de atmosfeer is een antro­pische constante. Als de atmosfeer minder transparant was, zou te weinig zonnestraling het aardoppervlak bereiken. Als ze transpa­ranter was, zouden we hier beneden door veel te veel zonnestraling worden gebombardeerd. (Naast de atmosferische transparantie zijn de nauwkeurig afgestelde verhoudingen tussen de hoeveelhe­den stikstof, zuurstof, koolstofdioxide en ozon in de samenstelling van de atmosfeer op zich ook antropische constanten.)

Antropische constante 3: de aantrekkingskracht tussen aarde en maan ‑ Wanneer de astronauten om de maan heen willen, stui­ten ze op een andere antropische constante.2Die constante betreft de aantrekkingskracht van de aarde en de maan. Als die kracht sterker was dan hij nu is, zou de invloed van de getijden op de oce­anen, de atmosfeer en de rotatieperiode van de aarde te sterk zijn. Als ze minder sterk was, zouden veranderingen in de omloopba­nen voor een onstabiel klimaat zorgen. In beide gevallen zou er op aarde geen leven mogelijk zijn.

Nadat ze rakelings om de maan heen zijn gevlogen, zijn de as­tronauten eindelijk op weg naar huis. Er doet zich echter nog een probleem voor. Het kwetsbare microklimaat in het ruimteschip raakt verstoord. Terwijl de astronauten zuurstof opnemen, creëren ze een nieuw probleem door uit te ademen, want daardoor stijgt het koolstofdioxidepeil in het schip tot gevaarlijke hoogte. Als ze de koolstofdioxidefilters in de LM niet weten aan te passen zullen de drie astronauten vergiftigd raken door hun eigen adem!

Van het controlecentrum horen de astronauten dat ze extra fil­ters moeten uitpakken die bestemd zijn voor de Command Mo­dule (het deel van het schip dat geëvacueerd en uitgeschakeld is) om te zien of ze te gebruiken zijn in de LM. Maar de astronauten, die wel wat goed nieuws konden gebruiken, merken al snel dat de CM‑filters de verkeerde grootte en vorm hebben voor de LM! Aannemer A en aannemer B hebben kennelijk langs elkaar heen gewerkt! Vluchtleider Gene Krantz, die het controlecentrum inspireerde met de beroemde woorden ‘mislukken is geen optie’, blaft gefrustreerd: ‘Dit is toch geen overheidsproject, he?’

In het controlecentrum zoeken de technici naarstig naar een manier om de vierkante CM‑filters op het ronde gat in de LM te passen met materialen die voorhanden zijn in het ruimteschip. Ze bedenken een oplossing en vertellen de bemanning stap voor stap wat ze moeten doen. Het is een ingenieuze oplossing met behulp van karton, slangen van ruimtepakken, opbergzakken en sterke tape (altijd handig om dat bij je te hebben!).

Antropische constante 4: het koolstofdioxidepeil ‑ Natuurlijk is zulk kunst‑ en vliegwerk hier op aarde niet nodig, want in de atmosfeer van de aarde wordt de hoeveelheid koolstofdioxide van nature op precies het juiste peil gehouden. Dat is ook een an­tropische constante. Als het koolstofdioxidepeil hoger was dan het nu is, zou een extreem broeikaseffect het gevolg zijn en zouden we allemaal verbranden. Als het lager was dan het nu is, zouden de planten hun fotosynthese niet kunnen volhouden (dan zou er hetzelfde gebeuren wat de astronauten proberen te voorkomen: we zouden stikken).

Gelukkig werken de provisorische filters, waardoor de beman­ning weer meer tijd (en lucht om te ademen) krijgt. Even later is het al weer tijd om de beschadigde Service Module af te stoten. Terwijl de Service Module wegvalt, ziet de bemanning voor het eerst hoe groot de schade is: de explosie in de zuurstoftank heeft een paneel van bijna vier bij twee meter van de zijkant van de Service Module afgeblazen, de brandstofcellen uit het lood geslagen en een antenne beschadigd. Een explosie van minder dan de helft in kracht bij het hitteschild van de Command Module zou het einde van het ruim­teschip en de bemanning hebben betekend.

Voordat het schip terugkeert in de atmosfeer, klimt de beman­ning weer in de Command Module om te zien of ze hem weer aan de praat krijgen. Dat is hun enige hoop om heelhuids thuis te komen (de LM heeft geen hitteschild). Maar doordat alle drie de brandstofcellen kapot zijn en er alleen accustroom is, zal de normale power‑up‑procedure niet werken. Niet elk systeem kan worden ingeschakeld, want er zit gewoon niet genoeg energie in de accu’s! Daardoor zijn ze afhankelijk van een nieuwe procedure die net ontwikkeld is door andere technici en astronauten in het controlecentrum.

Een extra probleem is dat er nu gecondenseerd water van de be­dieningspanelen van de cm waar het maar drie graden is, druppelt. Zal er kortsluiting optreden in de panelen? Zullen ze de noodzake­lijke systemen aan de praat krijgen? Dit is een gevaarlijke omgeving om stroom te gebruiken, maar ze hebben geen keus.

Ondanks het gevaar is de nieuwe procedure een succes, en de astronauten gespen zich vast voor de terugkeer in de atmosfeer. Op aarde volgt iedereen met ingehouden adem het lot van de drie mannen. In nieuwsberichten en persconferenties wordt de wereld op de hoogte gehouden. Het Amerikaanse Congres neemt een re­solutie aan waarin Amerika wordt opgeroepen om te bidden, en ook de paus spoort de wereld aan tot gebed, terwijl de drie dappere Amerikanen in een beschadigde ruimtecapsule met enorme snel­heid de atmosfeer van de aarde naderen. Spoedig zullen ze door de zwaartekracht van de aarde een maximumsnelheid van ruim 40.000 kilometer per uur bereiken. Dat is ruim 11 kilometer per seconde!

Antropische constante 5: de zwaartekracht ‑ De zwaartekracht die de astronauten naar de aarde trekt is weer een andere antropi­sche constante. De kracht ervan is misschien angstaanjagend, maar als hij anders was, zou er op aarde geen leven mogelijk zijn. Als de zwaartekracht 0,00000000000000000000000000000000000001 procent groter of kleiner was, zou onze zon niet bestaan en wij dus ook niet.3 Over precisie gesproken!

Terwijl de astronauten in hun zwaar beschadigde ruimteschip in ijltempo naar de aarde vallen, weet niemand zeker of ze de heftige en intens hete terugkeer in de atmosfeer zullen overleven. Te veel vragen blijven onbeantwoord. Is het hitteschild volledig intact? Is de dalingshoek van het schip inderdaad correct? Zullen de accu’s van de cm werken? Zullen de parachutes naar behoren functione­ren? Tot overmaat van ramp is er de dreiging van een tyfoon in het geplande landingsgebied.

Vanwege al die onzekerheid betuigen de astronauten hun dank aan de mensen op de grond vlak voor de drie minuten radiostilte waarmee de terugkeer in de atmosfeer gepaard gaat:

Swigert: Hé, ik wilde even zeggen dat jullie fantastisch werk verrichten.

Houston: Insgelijks, jack.

Swigert: Ik weet dat ik namens ons alle drieën spreek als ik jul­lie allemaal bedank voor het geweldige werk dat jullie hebben geleverd.

Lovell: Inderdaad, Joe.

Houston: We hebben het allemaal met veel plezier gedaan. Lovell: Je bent een schat.

Houston: Hou op, ik ga blozen!

Houston: Oké, we vallen weg over één minuut… welkom thuis.

Swigert: Bedankt.

Tijdens de terugkeer in de dampkring cirkelt er een C‑135‑vlieg­tuig boven het landingsgebied voor de noodzakelijke communica­tielink met het controlecentrum. Maar na drie minuten is er geen contact met de astronauten. De spanning stijgt:

Houston: Er zou nu weer contact moeten zijn met Apollo 13. We wachten op bericht van de ARIA (Apollo Range Instrumentation Aircraft).

Vluchtleider Netwerk, nog geen contact met ARIA?

Netwerk: Vooralsnog niet, Vluchtleider. (lange stilte)

Vier minuten na terugkeer in de dampkring is er nog steeds geen contact ‑ bij geen enkele missie heeft het ooit zo lang geduurd.

Houston: We wachten op bericht van de ARIA. (stilte)

Eindelijk vangt het vliegtuig een signaal op van de capsule:

Houston: We hebben bericht dat ARIA 4 een signaal heeft opge­vangen.

Maar het is nog onduidelijk of er overlevenden zijn.

Houston: Odyssey, Houston. Standing by. Over.

Tot ieders opluchting horen ze eindelijk de stem van Swigert.

Swigert: Oké, Joe.

Houston: Oké, we horen je, Jack!

De astronauten leven nog, maar ze moeten nog een laatste horde nemen: twee parachutes moeten werken, eerst de loodsparachute en dan de hoofdparachute, anders is alles voor niets geweest. Zon­der goed werkende parachutes zijn de astronauten er geweest als hun capsule met 480 km/u in de oceaan stort.

Houston: Minder dan twee minuten tot gebruik van loodspara­chute.

Wachten…

Houston: Bevestiging van twee goede loodsparachutes. Nu ko­men de hoofdparachutes. (Stilte) We wachten op be­vestiging dat de hoofdparachutes werken.

De hoofdparachutes werken naar behoren en Houston krijgt nu visueel contact.

Houston: Odyssey, Houston. We zien jullie aan de hoofdpara­chutes. Het is echt een schitterend gezicht!

Na vier dagen in spanning te hebben gezeten slaken de astronau­ten, het controlecentrum en de rest van de wereld een zucht van verlichting:

Houston: Een oorverdovend applaus hier in het controlecen­trum!… Een oorverdovend applaus terwijl Apollo 13 aan de hoofdparachutes duidelijk te zien en te horen is op de monitor hier.

Op 17 april 1970 om 13:07 landen ze in zee.

HET ANTROPISCH PRINCIPE: HET ONTWERP ZIT HEM IN DE DETAILS

Toen sommigen in het controlecentrum twijfelden of de astro­nauten het er wel levend af zouden brengen, pareerde vluchtleider Gene Krantz het pessimisme met: ‘Heren, ik denk dat we met trots zullen kunnen terugkijken op deze missie. ‘Hij had gelijk. Apollo 13 werd bekend als een ‘geslaagde mislukking: De astronauten liepen niet op de maan, maar ze wisten met succes terug te keren naar de aarde ondanks de levensgevaarlijke omstandigheden.

Net zoals de bemanning het er tegen alle verwachtingen in le­vend afbracht, leven wij ook tegen alle verwachtingen in op deze planeet. De Apollo‑ruimteschepen waren, net als onze aarde, ont­worpen om menselijk leven te onderhouden in een onherbergzaam heelal. Omdat mensen slechts onder heel specifieke omstandighe­den kunnen leven, moeten zulke schepen ongelofelijk precies en met duizenden onderdelen worden ontworpen. Als er maar iets misgaat, loopt het menselijk leven gevaar.

Wat er bij de Apollo 13 misging en waardoor de bemanning ge­vaar liep, lijkt onbenullig: voordat zuurstoftank nr. 2 geïnstalleerd werd, had men hem vijf centimeter laten vallen. Door die kleine val beschadigde de dunne wand van de tank en kwam er een ketting­reactie op gang die uiteindelijk tot de explosie leidde.4 Doordat de onderdelen onderling afhankelijk zijn van elkaar, leidde het defect in het zuurstofsysteem tot defecten in andere systemen, wat het schip en de bemanning ernstig in gevaar bracht. Die kleine val van vijf centimeter was de oorzaak van alle problemen die de astronau­ten te boven moesten komen om te overleven. Navigatiefouten, een gebrek aan zuurstof, water en stroom en een teveel aan koolstofdioxide waren het gevolg.

Net zoals bij het ruimteschip zou een kleine verandering in het heelal voor ons ook tot grote problemen leiden. Zoals we zagen, hebben wetenschappers ontdekt dat het heelal, net als een ruimte­schip, precies ontworpen is om die heel specifieke omstandigheden te creëren die het leven hier op aarde mogelijk maken. Bij de ge­ringste wijziging in een van de vele milieufactoren of fysieke fac­toren (de ‘constanten’ waar we het steeds over hebben) zouden we niet eens kunnen bestaan. En net als de onderdelen van de Apollo 13 zijn die constanten onderling afhankelijk van elkaar ‑ een kleine verandering in het ene onderdeel kan de andere beïnvloeden en zo de omstandigheden die nodig zijn voor het leven onmogelijk maken of vernietigen.

Het heelal is zo enorm precies afgesteld dat het antropisch prin­cipe het krachtigste argument voor het bestaan van God is. Het is niet zo dat er maar een paar ruim gedefinieerde constanten zijn die het resultaat van toeval zouden kunnen zijn. Nee, er zijn meer dan honderd heel precies gedefinieerde constanten die sterk in de richting van een intelligente Ontwerper wijzen.’ We hebben er al vijf behandeld. Hier zijn er nog tien:

1.   Als de middelpuntvliedende kracht van de planetaire bewe­gingen niet precies in balans was met de zwaartekracht, zou er niets in een baan om de zon kunnen blijven.

2.   Als het heelal een miljoenste trager was uitgedijd, zou het uitdijen gestopt zijn en zou het heelal geïmplodeerd zijn voordat er sterren waren ontstaan. Als het sneller was uit­gedijd, zouden er geen melkwegstelsels zijn ontstaan.

3.   Elke natuurkundige wet laat zich beschrijven als een func­tie van de snelheid van het licht (die nu is vastgesteld op 299.792.458 meter per seconde). Zelfs de geringste variatie in de lichtsnelheid zou de andere constanten wijzigen en leven op aarde onmogelijk maken.

4.   Als de hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer hoger was dan het nu is, zou door een extreem broeikaseffect de tempera­tuur te hoog worden voor menselijk leven. Als het lager was, zou door een te gering broeikaseffect de aarde te koud worden voor de mens.

5.   Als Jupiter niet in zijn huidige baan stond, zou de aarde ge­bombardeerd worden met ruimtepuin. Jupiters zwaarte­krachtsveld werkt als een kosmische stofzuiger, doordat het asteroïden en kometen aantrekt die anders de aarde zouden kunnen raken.

6.   Als de aardkorst dikker was, zou er teveel zuurstof naar de korst gaan om leven te kunnen onderhouden. Als hij dunner was, zou de vulkanische en tektonische activiteit het leven on­mogelijk maken.

7.   Als de rotatie van de aarde langer duurde dan 24 uur, zouden de temperatuurverschillen tussen dag en nacht te groot zijn. Als de rotatieperiode korter was, zouden de atmosferische windsnelheden te groot zijn.

8.   De helling van de aardas is met 23 graden precies goed. Bij een geringe wijziging zouden de oppervlaktetemperaturen op aarde te extreem zijn.

9.   Als atmosferische ontladingen (bliksem) frequenter waren, zou er teveel worden vernietigd door vuur. Als ze minder frequent wa­ren, zou er in de grond te weinig stikstofbinding plaatsvinden.

10. Als er meer seismische activiteit was, zou er veel meer leven verloren gaan. Als er minder was, zouden de voedingsstoffen op de oceaanbodem en in de afvoer van rivieren niet worden teruggegeven aan de continenten door middel van tektoni­sche opheffing. (Ja, zelfs aardbevingen zijn nodig om het leven zoals wij het kennen te onderhouden!)

Astrofysicus Hugh Ross heeft de kans berekend dat deze en andere constanten ‑ 122 in totaal ‑ nu bij toeval (dus zonder goddelijk ontwerp) zouden bestaan voor welke planeet in het heelal dan ook. Ervan uitgaande dat het heelal 1022 planeten telt (een enorm aantal: een 1 met 22 nullen) is zijn antwoord onthutsend: een kans van 1 op 10138 , oftewel een kans van 1 op een 1 met 138 nullen! 6 Er zijn maar 1070 atomen in het hele universum. De kans dat enige planeet in het heelal de levensonderhoudende omstandigheden heeft die wij hebben, is dus in feite nul, tenzij er een intelligente Ontwerper achter zit.

Nobelprijswinnaar Arno Penzias, medeontdekker van de kos­mische achtergrondstraling, zei het zo: ‘De astronomie brengt ons bij een unieke gebeurtenis: een heelal dat uit het niets werd ge­schapen en nauwkeurig afgesteld is om de omstandigheden te creëren die nodig zijn om leven mogelijk te maken. Een absurd toeval daargelaten wijzen de bevindingen van de moderne wetenschap op een achterliggend, je zou kunnen zeggen bovennatuurlijk plan:

Kosmoloog Ed Harrison spreekt van een ‘absoluut bewijs’ wan­neer het gaat om de betekenis van het antropisch principe voor de Godsvraag. Hij schrijft: ‘Hier is het absolute kosmologische bewijs voor het bestaan van God ‑ het ontwerpargument van Paley ‑ in een nieuw, gemoderniseerd jasje. De nauwkeurige afstemming van het heelal is een prima facie bewijs voor deïstisch ontwerp’.

Dit gedeelte is afkomstig uit het boek ‘ik heb te weinig geloof om atheist te zijn’, en is met toestemming van de uitgever gepubliceerd.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in