evolutie als religie

0
13143

HET MYSTERIE OPGELOST

Bij het lezen of horen van het woord evolutie weten de meeste mensen wel in grote lijnen wat ermee bedoeld wordt. Velen hebben er sterke belangstelling voor, omdat de evolutieleer antwoord lijkt te geven op de vraag naar onze afkomst en onze bestemming. Het is dan ook niet bij een wetenschappelijke theorie gebleven. Men is gaan spreken van evolutionisme. Dat is volgens de ‘Dikke Van Dale’: geloof in een overal heersende evolutie. Zowel binnen als buiten wetenschappelijke kringen heeft het evolutionisme zeer veel aanhangers. Dat is begrijpelijk, want het is niet mis wat er allemaal aan de evolutieleer wordt opgehangen. Zo begint de Engelse bioloog Richard Dawkins zijn boek De blinde horlogemaker (1986) als volgt:

‘Dit boek is geschreven in de overtuiging dat ons bestaan eens het grootste van alle mysteries was, maar dat dat niet langer het geval is: het mysterie is opgelost. Darwin en Wallace hebben de oplossing gebracht’.

De uitspraak van Dawkins heeft te maken met jezelf, met het hart van je eigen bestaan. Niks mysterie, je bestaan is gewoon een kwestie van chemische mechanismen en tijd. ‘Mensen, dieren en dingen zijn (in principe) doorzichtig (verklaarbaar)’, dat is zo ongeveer Dawkins’ boodschap.

Nu is het zo dat bij de meeste wetenschappen eik moeizaam verworven antwoord een hele reeks nieuwe vragen oproept. Het strand van ons weten grenst aan een oceaan van niet weten. Het enige dat echt toeneemt is ons besef hoe onmetelijk die oceaan wel is. Zou de evolutieleer hierop een uitzondering zijn? Dawkins lijkt te zeggen:

‘Jullie hebben het veel te ingewikkeld gedacht. Een scheppende God die niemand kan zien, onsterfelijke zielen die bestemd zijn God te aanschouwen, het zijn allemaal mysteries die onwetenschappelijk zijn. De mens is niets anders dan een omhoog gevallen aap. Zo simpel ligt dat. Wie er meer achter zoekt en blijft doorvragen is onwetenschappelijk of kinderlijk bezig.’

Maar, is dit waar? Klopt het dat het duistere en doodlopende pad van de godsdienst is achterhaald door de ‘heldere’ evolutieleer? Kan die uitspraak als echt wetenschappelijk bestempeld worden? Laten we eens kijken waar de begrippen ‘godsdienst’, ‘wetenschap’ en ‘evolutie theorie’ eigenlijk voor staan.

‘Godsdienst’ betekent letterlijk ‘God dienen’. In het christelijk geloof is God niet een ‘invloed’ of onpersoonlijke ‘kracht’, maar Iemand. Hij staat niet onverschillig tegenover zijn schepping en schepselen, maar Hij heeft ‘de maaksels van zijn handen’ lief. God dienen betekent voor de mens dan ook: Gods liefde beantwoorden met wederliefde. Een wederliefde die je gehele bestaan, je hele persoon met al zijn talenten en vermogens omvat. Zó werd het al duizenden jaren begrepen.

Wetenschap, in de bij ons gangbare zin, is nog niet zo oud. Haar doel is de complexe wereld te ordenen, te berekenen en zo mogelijk te beheersen. Daarvoor moet eerst een eenvoudig model bedacht worden, dat berekenbaar is. Zo vereenvoudigt de natuurwetenschap de wereld tot een mechanisme, dat beheerst wordt door de wetten van oorzaak en gevolg. De vragen naar het doel en de zin van het leven zijn voor de wetenschap niet belangrijk; ze behoren tot het gebied van de wijsbegeerte en de theologie. Deze werkverdeling is zeer succesvol gebleken op het terrein van de natuur en de scheikunde. Ook in de medische en biologische studies was de natuurwetenschappelijke aanpak succesrijk. Maar hier bleek het uitsluiten van de begrippen ‘doel’ en ‘zin’ toch wel erg gekunsteld en bij de studie van de mens kwam het nóg gekunstelder over. Als je de mens tot mechanisme herleidt ben je net zo bezig als iemand die denkt dat hij een schilderij van Rembrandt begrijpt, als hij de materialen en de techniek volledig heeft geanalyseerd. Hoe verbluffend de resultaten van de natuurwetenschappen ook zijn, ze kunnen geen uitspraken doen over de aspecten van de wereld die ze in beginsel en systematisch buiten beschouwing hebben gelaten. Wie de volmaakste zwart wit foto’s kan maken heeft daarmee nog niet het recht te beweren dat kleuren niet bestaan of er niet toe doen.

Binnen de biologie is de meest omvattende ordening ongetwijfeld aangebracht door de evolutieleer. Deze houdt in het kort in:

· alle levende wezens op aarde zijn erfelijk verwant

· het leven is eenmaal in heel eenvoudige vorm ontstaan

· nieuwe vormen ontstonden door overerving van spontane en toevallige veranderingen in het erfelijk ‘program’, en kunnen soms veel gecompliceerder zijn dan de ouders

· op plaatsen waar een oude en een nieuwe soort naast elkaar voorkomen, beslist het concurrentievermogen uiteindelijk welke van de twee verdwijnen zal. De winnaar heet dan: beter ‘aangepast’.

· de mens is een diersoort als de andere, alleen zijn aanpassingsvermogen is heel bijzonder. Van een plan, een bedoeling of zelfs een bestemming blijkt wetenschappelijk niets. Hij is een ‘schitterend ongeluk’.

EVOLUTIETHEORIE TUSSEN WETENSCHAP EN GELOOF

De problematiek zal langzamerhand wel duidelijk zijn: de visie op de mens als een door God geliefd schepsel valt moeilijk te verenigen met de visie op de mens als een toevallig product van blinde natuurkrachten. Nu gaat zo’n alomvattende uitspraak over het wezen van de mens wel heel wat verder dan de dingen die in het alledaagse wetenschappelijke bedrijf aan de orde komen. De vraag rijst dus: hoe zit het bij heel deze problematiek nu echt met de verhouding van wetenschap en geloof? Als bioloog en gelovige wil ik proberen je juist op die vraag wat beter zicht te geven.

Zoveel is wel duidelijk dat de evolutietheorie is uitgegroeid tot een praktisch alomvattend systeem. Sinds Darwins tijd zijn er heel wat theorieën bij gekomen: over het ontstaan van het heelal (‘de kosmische evolutie’) en over het ontstaan van het leven (‘de chemische evolutie’). Ook de veranderingen in de menselijke samenleving (‘de maatschappelijke evolutie’) hangen er direct mee samen. Wetenschappelijk gezien is dat geen voordeel, maar het maakt wel indruk, en helpt de problemen op afstand te houden.

Wetenschappelijke proeven bij bijvoorbeeld schei- en natuurkunde zijn herhaalbaar, daardoor zijn ze te controleren. Bij de evolutietheorie is geen sprake van controle. Het ontstaan van een soort bijvoorbeeld, kan niet worden ‘overgedaan’. Dat maakt dat de evolutietheorie wel wat gemeen heeft met de geschiedschrijving. Ook bij laatstgenoemde wetenschap gaat het om reconstructies achteraf en om een zo goed mogelijk werken met altijd maar gebrekkige bronnen.

Anders dan veel historici lijken evolutionisten echter in hun beweringen stelliger te worden naarmate de gebeurtenissen verder van ons afstaan, en naarmate het onderwerp globaler wordt. De historicus zal van zo’n ver-weg onderwerp een beeld proberen te schetsen en tegelijk eerlijk zijn over de vele onzekerheden waarop hij geen antwoord heeft. De evolutionist doet het heel anders: hij komt met alomvattende uitspraken en biedt een groots stelsel als vaststaand aan.

Uiteraard zegt dat nog niet dat de evolutietheorie onwaar is. Maar de evolutietheorie beweegt zich op een dusdanig omvattend niveau dat iets ‘bewijzen’ eigenlijk uitgesloten is. Dat heeft zij gemeen met het geloof. Ook het geloof raakt immers het hele leven, het hele bestaan van een mens. En dat is veel te complex voor geïsoleerde ‘bewijzen’.

Het geloof is voor een mens zo iets als een gebouw waarin hij huist. Het stort naar zijn besef heus niet in, zelfs al blijkt het op onderdelen minder solide dan gedacht. Geloof geef je niet zo maar op, ook niet na een aantal tegenslagen. Wel moet het fundament van het gebouw van het geloof sterk genoeg zijn om het overeind te houden, het moet rotsvast staan, ook al zie je nu nog niet hóe het allemaal precies in elkaar steekt. Geloof hangt nauw samen met trouw, met dóórzetten ook in moeilijkheden. Het valt op dat zowel het Grieks als het Latijn voor ‘geloof’ en ‘trouw’ hetzelfde woord gebruiken.

Dat het evolutionisme in veel opzichten een soort geloof is, wil de overtuigde evolutionist niet erkennen. Integendeel, hij presenteert zijn theorie als het definitieve antwoord op een reeks wetenschappelijke vragen. Nu horen wetenschappelijke theorieën volgens de regels van het spel altijd open te staan voor weerlegging. Maar daar wil de evolutionist weer niet van weten. Dat maakt de discussie zo moeilijk, want anderhalve eeuw evolutietheorie heeft, vooral dank zij de ontwikkeling van de genetica en de moleculaire biologie, een enorme hoeveelheid inzicht opgeleverd met als gevolg dat de vragen van vroeger nog sterker naar voren komen, terwijl er bovendien vele andere zijn bijgekomen. Vergelijk voor een aantal van de belangrijkste van die vragen de bijdrage van prof. dr. J. Bruinsma in deze bundel. De hierin behandelde onopgeloste openstaande wetenschappelijke vragen blijken nu juist de eigenlijke problemen te zijn waarvoor de theorie de oplossing wil bieden!

 

ENKELE SPRAAKMAKENDE EVOLUTIONISTEN

Toch worden in naam van de evolutie voortdurend omvattende uitspraken gedaan die pretenderen de eeuwige vragen van de mens: Wie ben ik? Waarvoor besta ik? afdoende te beantwoorden. Boven was al aan de orde dat Dawkins de mens (jou en mij) in principe doorzichtig vindt, een opgelost mysterie. Jacques Monod -biochemicus en Nobelprijswinnaar- laat in zijn boek Toeval en Noodzaak ook al niet veel kleur over aan ons bestaan:

Het is volkomen waar dat wetenschap waarden aantast… Als de mens deze boodschap in zijn volle betekenis aanvaardt, moet hij tenslotte ontwaken uit zijn duizendjarige droom en ontdekken dat hij volslagen eenzaam, fundamenteel geïsoleerd is. Hij moet beseffen dat hij, als zigeuner, leeft aan de rand van een hem vreemde wereld; een wereld die even doof is voor zijn muziek, even onverschillig voor zijn verwachting als voor zijn lijden of zijn misdaden’.

Van zo’n uitspraak word je niet vrolijk. Als dit waar zou zijn dan heeft dat nogal wat consequenties. ‘Een van de leegste boeken die ik ooit ben tegengekomen’, was het droge commentaar van een ander internationaal bekend biochemicus (Erwin Chargaff) op Monods werk. Bij nadere analyse blijkt gelukkig dat Monods uitspraak zelfs in strijd is met de basis van de evolutie: hoe kan je een organisme aangepast noemen als het zo weinig past bij zijn omgeving? In zijn omgeving zou het zich toch juist als een vis in het water moeten voelen!

De pretenties van veel evolutionisten zoals Dawkins en Monod hebben bij heel wat wetenschappers verzet opgeroepen. De Engelse filosofe Mary Midgley -zelf beslist geen christen- schrijft bijvoorbeeld in het voorwoord van haar boek Evolution as a religion:

‘De evolutietheorie is niet zomaar een neutraal stuk theoretische wetenschap. Ze is, of ze wil of niet, ook een krachtig volksverhaal over de oorsprong van de mens. Zo’n verhaal moet wel symbolische kracht hebben… Suggesties over de vraag hoe we gemaakt zijn en waar we vandaan komen moeten onze verbeelding prikkelen, ons zelfbeeld vormen en zo ons leven beïnvloeden’.

Verder stelt ze in haar boek: Evolutie is de scheppingsmythe van onze tijd. Ze toont dat aan met een uitspraak van de bioloog Wilson. Deze proclameert de evolutietheorie als uitdrukking van overwinnend ‘wetenschappelijk materialisme’:

‘Vergis u niet in de grote kracht van het wetenschappelijk materialisme. Het geeft de mens een alternatieve mythologie… Zijn vertelvorm is het epos (heldendicht), de evolutie van het heelal vanaf de Big Bang… De ware geest van de wetenschap… bouwt aan de mythologie van het wetenschappelijk materialisme. Hij wordt geleid door de almaar verbeterende kracht van de wetenschappelijke benadering en gericht door een nauwgezet en opzettelijk tot het gevoel sprekend beroep op de menselijke natuur. Hij wordt daarbij sterk gehouden door de blinde hoop dat de reis waarvoor we ons hebben ingescheept verder en beter zal gaan dan die welke we juist hebben afgelegd’.

Wilson spreekt hier twee maal van mythologie en eenmaal van blinde hoop en dat uit naam van de wetenschap. Dit is wetenschap als geloof. Dit is ‘opium van het volk’. Het kan verkeren! De meeste wetenschappers zijn het hier absoluut niet mee eens. Maar dat neemt niet weg dat de evolutietheorie ook in bescheidener uitvoeringen telkens weer als geloof wordt gehanteerd.

 

GELEIDE EVOLUTIE OF CHRISTELIJKE HOOP?

We zagen dat Monod voor zijn wetenschappelijke geloof moest betalen met fundamentele ontgoocheling en dat Wilson zich met ‘blinde hoop’ overeind probeert te houden. Andere evolutionisten menen door de wetenschap een eindeloze vooruitgang te kunnen bewerken, hoewel dit optimisme heel gematigd is. Zo zegt de ontdekker van de structuur van het DNA, de Amerikaan Francis Crick:

‘Als de mensheid zichzelf niet opblaast of het milieu volledig verwoest, en niet omver wordt gelopen door fanatieke wetenschapshaters, kunnen we de eerste duizend jaar grote programma’s verwachten om de menselijke natuur te verbeteren’.

Hier stuiten we op een typisch kenmerk van de evolutieleer: het vooruitgangsgeloof. Al is volgens de theorie de evolutie geheel ongericht, we kunnen haar toch een handje helpen, en gerichte mutaties teweegbrengen om de natuur, en zelfs de mens te verbeteren. Al in de vorige eeuw waren zulke programma’s razend populair; ze werden als zeer wetenschappelijk gepresenteerd. Eerst ging het erom de minder gewenste genotypen te elimineren door bijvoorbeeld sterilisatie van ‘minderwaardigen’. Eugenetica heette dat.

Maar wie bepaalde wat ‘minderwaardig’ was? Uiteraard niet de personen die het betrof. Het liep helemaal uit de hand toen Hitler en de zijnen hun rassentheorieën presenteerden als wetenschappelijk fundament van hun recht om hele volkeren uit te roeien.

Voor onze tijd is het leerzaam dat die eugenetica nauw samenhing met het liberale geloof in de vrije concurrentie als selectiemiddel om de maatschappelijke vooruitgang te verzekeren. Dat de zwakken dan het loodje moeten leggen wordt zo maar geaccepteerd! De herinnering aan de rampzalige misdaden begaan in naam van ‘de verbetering van het menselijk ras’ is gelukkig nog levend en draagt bij aan de weerstand tegen de zogenaamde genetische manipulatie. Blijkbaar zitten er griezelige kanten aan de door Crick verwoorde hoop…

Voor de duidelijkheid: de christelijke hoop heeft heel andere dimensies. Ze staat ver van de gedachte dat de mens een ‘schitterend ongeluk’ is, ver van Monod’s wanhoop om het ongeluk van zijn toevallig en noodlottig ontstaan, en ver van Cricks hoop dat zijn schitterende vermogens hem uiteindelijk van zijn onvolmaaktheden zullen bevrijden.

De christelijke hoop rust niet op veranderingen die de mens zal brengen, maar die door God gebracht zullen worden. Ik noem drie kenmerkende teksten:

  • ‘Het geloof nu is de zekerheid van de dingen die je hoopt en het bewijs (de overtuiging) van de dingen die je nog niet ziet’ (Hebr. 11: 1)
  • ‘Dan zal de wolf naast het schaap gaan… en een peuter bij het nest van een adder spelen. Kwaad doen en verderf brengen zal afgelopen zijn, want de aarde zal vol zijn van de kennis van de Heer’ (Jes. 11:6 9)
  • ‘En God zal alle tronen van hun ogen afwissen’ (Openb. 21:4).

SOCIOBIOLOGIE

Na het voorgaande zal het je niet meer verbazen dat de evolutieleer ook wordt ‘toegepast’ op de ethiek. (De ethiek leert wat goed en kwaad is en hoe je je dus gedragen moet; het is de leer van normen en waarden). Het is vooral de sociobiologie die zich hiermee bezig houdt. Ze komt met leerstellingen als:

ethiek is deel van het aanpassingsmechanisme van de soort aan zijn omgeving net zoals armen, benen of geslachtsorganen

als stelsel van gedragsregels (instinct bij dieren, morele codes bij mensen) is de ethiek nodig om de overlevingskans van de soort te vergroten

als een product van toevallige mutaties berust ethiek niet op iets ‘hogers’, bijvoorbeeld op regels die God gegeven heeft; het is gewoon een collectieve illusie, niet te beredeneren, niet te rechtvaardigen

waren we tot voor kort een speelbal van onze genen, nu kunnen we door onze kennis van de genen, deze trachten te verbeteren om zo de mensheid ook op dit vlak gelukkiger te kunnen maken: kennis is macht.

Erg troostrijk is dit alles niet. De eugenetica ligt te vers in het geheugen. Maar afgezien van dit punt, het idee leidt tot bizarre consequenties zoals de grondlegger Dawkins die verwoord heeft (de in het begin aangehaalde auteur van De blinde horlogemaker). In een ander boek van zijn hand, The Selfish Gene (Het Zelfzuchtige Gen), stelt hij dat het overleven van de organismen (de genen dragers) dient om de genen te laten voortbestaan. De genendragers kunnen door hun genen niet alleen concurreren, maar ook samenwerken met dragers van dezelfde genen, de soortgenoten, met name de familieleden. Altruïsme (handelen in het belang van onderen, het tegenovergestelde van egoïsme) is zo de perfecte list van de genen om hun eigen voortbestaan te garanderen, zelfs als het individu zich altruïstisch opoffert. Alleen: genen zijn geen denkende wezens, het zijn DNA strengen. Hoe kunnen die dan ‘zelfzuchtig’ zijn en als het ware bedoelingen hebben? De Duitse auteur Jürgen Dahl spotte hierover terecht:

‘Het is de overwinning van het spoorboekje op de trein. De trein rijdt alleen nog maar om het bestaan van het spoorboekje te verzekeren’.

En het gaat nog verder. Het blijkt mogelijk zo’n beetje ‘alles’ evolutionair te ‘verklaren’. De evolutionaire ‘wetenschap’ stelt zich op als de enige, universele beoordelaar van leven en dood, goed en kwaad. De mens is in de praktijk agressief en niet zoals de meeste dieren periodiek, maar aanhoudend seksueel actief. Toch is zijn gedrag ‘evolutionair stabiel’ geworden omdat altruïsme en morele afspraken de driften binnen de perken houden. Het gaat hier om woorden die traditioneel beleefd en versterkt worden door de religie. Ziedaar, Dawkins en de zijnen denken zo ook de godsdienst ‘wetenschappelijk’ verklaard te hebben: godsdienst is evolutionair gezien nuttig.

De consequent doordenkende evolutionist zal dus moeten toegeven dat hij zelf minder ‘fit’, minder goed aangepast is dan zijn gelovige voorouders die hij voor onwetend en ‘onverlicht’ houdt. Hij is in de val van zijn eigen ‘slimme’ bedenksels gelopen (vergelijk 1 Kor. 3:18 20).

Bovendien: De overtuigingskracht van ethische en godsdienstige normen gaat er natuurlijk niet op vooruit als de mens weet dat het maar illusies zijn. Mensen die er van overtuigd zijn dat het om Gods geboden gaat, vinden het al moeilijk zich hieraan te houden…

Het is niet erg bemoedigend dat dit totaal aan vreemde ideeën zoveel gehoor krijgt binnen, maar ook buiten wetenschappelijke kring. Het grote publiek wordt al jaren geïmponeerd door de mededeling dat we maar naakte apen zijn. Reden voor de betrokken evolutionisten om te blijven doorgaan met hun imponeergedrag. ‘Of de haan nu op het kippenhok staat of op de mesthoop, hij kraait even lustig door’.

SLOT

Hoe zit het nu echt met de verhouding tussen geloof en wetenschap op het terrein van de evolutieleer? Ik zal proberen op die vraag althans een eerste antwoord te geven. Het geloof geeft de mens antwoord op zijn eeuwige vragen: Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Wat is de zin van mijn leven? Waar ga ik naar toe? Dat antwoord is eenvoudig en algemeen:

‘ik ben je Schepper. Ik hou van je. Je mag en kan altijd op Mij vertrouwen en hopen. Je ogen zijn te zwak om Mij te zien, maar kijk naar Mijn Zoon die mens is geworden voor jou. Door Hem mag je Mij Vader noemen. Kijk naar de wereld, die altijd wonderlijker is hoe meer je ervan te weten komt. Zo leer je elke dag dat Ik groter ben dan Ik gisteren leek. Ik wil je later graag ontmoeten. Mijn Zoon Jezus is de weg. Als je bij Mij bent zal je alles begrijpen’.

De evolutieleer laat met behulp van de geologie, de erfelijkheidsleer en de biochemie, de verrassende overeenkomsten zien in de bouw en de functie van planten en dieren. Dat alles wijst op de fundamentele eenheid van heel het aardse leven, dat echter enorm gecompliceerd is. Maar doordat ze vasthoudt aan een zeer vereenvoudigd, materialistisch uitgangspunt kan ze nooit het gecompliceerde en ‘hogere’ verklaren, ze kan alleen maar wijzen op de gelijkenis ervan met het ‘lagere’. Dan is de mens inderdaad ‘niets anders meer dan’ een aap die kan denken en praten. Zijn bestaan heeft geen zin. Zo’n geloof loopt uit op wanhoop en zelfvernietiging. De tegenstelling tussen het christelijk geloof en de evolutieleer is dus geen tegenstelling tussen geloof en wetenschap, maar tussen twee geloven: dat van hoop en dat van wanhoop. Die tegenstelling is niet nieuw. De bijbelboeken Spreuken en Wijsheid staan er al vol van.

Als de door Dawkins en de zijnen opgeworpen stofwolk wegtrekt, blijft er een mensenleven en een schepping over vol geheimen, vol mysterie. Echte wetenschap maakt de schepping niet doorzichtig, maar toont ons juist indringend hoe complex en wonderlijk ze is. De wetenschapper die hiervoor openstaat kan bescheidenheid leren. En meer dan dat: hij kan een eerste besef krijgen van Gods grootheid, uit zijn werken.

met toestemming overgenomen uit het boek christendom onwijs!? uitgegeven door uitgeverij Kok.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in